Hoe bereiden scholen zich voor?

THEMA – Ontwikkelings-achterstanden bij ‘het jonge kind’

Twaalf leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte stromen tussen januari en de zomervakantie in op de Tijl Uilenspiegelschool in Bos en Lommer. Dat de school dit weet, is te danken aan de goede samenwerking met de voorschool van Impuls die in hetzelfde gebouw is gevestigd. “Het gaat om zes leerlingen die een Okidotraject volgen (zie https://okidohelpt.nl/, red.), de andere zes hebben spraak- en/of taalachterstanden”, vertelt Noortje Rodenhuis, Intern Begeleider voor de onderbouw van de Tijl Uilenspiegelschool. De school krijgt deze gegevens eerst geanonimiseerd van Impuls; pas drie maanden voor een kind 4 jaar wordt, mag Impuls meer gegevens delen. “We hebben drie kleutergroepen. Opgeteld bij de leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte die we al hebben, wordt het een hele opgave om de nieuwe kinderen te kunnen bieden wat ze nodig hebben.”

Het is een geluid dat steeds vaker klinkt, niet alleen in Amsterdam, maar in het hele land: steeds meer jonge kinderen zijn eigenlijk nog niet ‘klaar voor de start’ als ze 4 jaar oud worden. Hoe dat precies komt, is (nog) niet helemaal duidelijk. De lockdowns van de afgelopen jaren zullen er iets mee te maken hebben, en dan met name de toegenomen schermtijd van jonge kinderen (doordat ouders thuis moesten werken en hun kind achter een scherm in ieder geval rustig was). Het officiële advies van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is dat kinderen tot twee jaar helemaal geen schermtijd zouden moeten krijgen, tot 5 jaar maximaal een half uur en tot 7 jaar een uur, verspreid over de dag. 

Sociaal-economische omstandigheden zullen een rol spelen: veel ouders hebben het zwaar, staan in de overlevingsstand en hebben te weinig tijd om hun kinderen de stimuli te geven om op een goede manier tot ontwikkeling te komen (veel spelen, veel voorlezen en praten, veel bewegen). Aan het einde van dit artikel vatten we samen wat volgens het Nederlands Jeugdinstituut de laatste wetenschappelijke inzichten zijn rond de problematiek van het jonge kind.

Klaar voor de start

Een pilot van schoolbesturen STWT en AWBR afgelopen zomer, de ‘Klaar-voor-de-Startklas’ – we besteedden hier aandacht aan in de vorige nieuwsbrief – liet zien dat met intensieve aandacht in een korte tijd al veel bereikt kan worden. Hoe bereiden de scholen die partner zijn van BEN in de Buurt zich voor op de komst van meer jonge kinderen met ontwikkelingsachterstanden? We vroegen het aan Noortje Rodenhuis van de Tijl Uilenspiegelschool en Erwin Bolt van OBS de Globe.

Extra begeleiding in kleine groepjes op de Tijl Uilenspiegel

“We overwegen meerdere mogelijkheden”, vertelt Noortje. “De eerste is een aparte instroomgroep voor de nieuwe leerlingen waar we ze goed kunnen voorbereiden op de start in groep 1. Probleem is dat die groep dan wel heel klein wordt, zeker in het begin, en dus kostbaar om te ‘bemensen’. En je houdt tegen dat kinderen leren van andere kinderen die al wat verder in hun ontwikkeling zijn. De tweede optie is een uitstroomgroep na de voorjaarsvakanties voor de kinderen die na de zomer naar groep 3 gaan. De kleutergroepen worden dan kleiner. Nadeel daarvan is dat de kleuters in onze groepen door omstandigheden al twee keer hebben gewisseld van groep.”

“Een derde mogelijkheid is waar we nu aan denken: kinderen starten in een van de groepen en krijgen daarnaast in kleine groepjes begeleiding op de specifieke ontwikkelingsachterstanden waar ze mee te maken hebben. Een groepje krijgt dan bijvoorbeeld iedere ochtend Okido-begeleiding, een ander groepje ’s middags spraak/taalondersteuning. Ideaal zou het zijn als we hiervoor echte specialisten kunnen inzetten van Kentalis of VierTaal, en een orthopedagoog kunnen inhuren die de leerkracht helpt de ontwikkeling van de leerlingen goed te registeren.”

Een doorstroomgroep op OBS de Globe

Bij OBS de Globe kiezen ze voor een ‘doorstroomgroep’, zoals ze dat noemen, waar alle kinderen hun schoolloopbaan beginnen. Het ene kind kan snel doorstromen naar groep 1/2, het andere blijft wat langer in de doorstroomgroep. Directeur Erwin Bolt vertelt over de overwegingen en ervaringen:

“We laten bewust alle kinderen beginnen in de doorstroomgroep omdat dat wel zo inclusief is. Bovendien: we kennen de kinderen nog niet. In de doorstroomgroep onderzoeken we handelingsgericht wat het kind al kan, en waar nog iets nodig is in de basisvoorwaarden. We investeren graag zo preventief mogelijk met de bedoeling het leerproces vanaf groep 1/2 zo soepel mogelijk te laten verlopen. Er staat daarom een ervaren kleuterleerkracht voor de groep, die steeds uit rond tien kinderen bestaat. Met deze groep willen we een eerste demping organiseren.”

Pittige-jarentraining

In de eerste levensjaren van een kind wordt de basis gelegd voor hoe het zich ontwikkelen kan. Dat gebeurt thuis, of in de kinderopvang. Een school heeft daar weinig invloed op. Wel kan de school proberen open te staan voor het hele gezin. Dat is precies waar de Globe naar streeft met de ontwikkeling van een Familiecentrum. Erwin Bolt: “Ik weet uit eigen ervaring hoe pittig het is om jonge kinderen te hebben. Iedere ouder gun je eigenlijk een soort ‘pittige-jarentraining’, om elkaar te helpen door die tropenjaren te komen.”

Niks doen is in ieder geval geen oplossing. De problematiek is groot, Erwin Bolt hoort niet anders in Osdorp en daarbuiten. Moet misschien het hele kleuteronderwijs op de schop om in te kunnen spelen op deze ontwikkelingen? “Dat gaat misschien wat ver, maar we zijn wel aan het experimenteren met een meer direct instructiemodel bij de kleuters. Dat gaat een beetje in tegen de visie dat kleuters vooral spelend moeten leren, maar misschien hebben de kinderen nu baat bij een wat meer gestuurde vorm van leren, waarbij we natuurlijk blijven zoeken naar een goede balans tussen het instructiemodel en spelend leren. Ook de betrokkenheid van ouders kan helpen, bijvoorbeeld door ze aan het begin van de dag vijf à tien minuten mee te laten doen in de kring. Ze zien dan zelf hoe hun kind zich gedraagt in de groep.”

Bij de buren: voltijds startklassen in Amsterdam Zuidoost

In Zuidoost organiseert het Projectenbureau Primair Onderwijs Zuidoost (dat namens de gezamenlijke schoolbesturen het passend onderwijs coördineert in dit stadsdeel) sinds de zomervakantie een voltijds startklas voor kinderen die 4 jaar zijn geworden maar duidelijk nog niet klaar zijn voor de basisschool. “Dat constateert een school tijdens het intakegesprek”, vertelt projectleider Marilou van Ginkel. “Het gaat om kinderen die nog niet kunnen voldoen aan de eisen die de reguliere basisschool aan hen stelt. Voor een school is het dan niet meteen duidelijk of zij het kind de juiste ondersteuning kan bieden, of dat het kind beter op zijn of haar plek is in het gespecialiseerde onderwijs. Om dat te onderzoeken hebben we nu de startklas opgezet.”

Na de kerstvakantie is er in elk van de drie wijken in Zuidoost een startklas beschikbaar, voor maximaal acht kinderen per groep, op een school in de wijk. Deze worden bemenst door twee pedagogisch medewerkers en een stagiair. De startklassen fungeren behalve als voorbereiding op de basisschool ook als opvangmogelijkheid voor kinderen waarvoor nog geen plek is in het s(b)o of in de zorg. “Het is een forse investering die we doen”, zegt Marilou, “maar we hopen met de startklassen te bereiken dat we zo min mogelijk hoeven door te verwijzen naar het s(b)o. We zien dat kinderen in relatief korte tijd toch gaan functioneren in een groep, en basisvaardigheden leren als zelf naar het toilet gaan, naar een instructie kunnen luisteren, een langere tijd met gekozen materiaal kunnen spelen en een eenvoudige opdracht uit kunnen voeren. Voor ons zijn dat veelbelovende resultaten.”

Nederlands Jeugdinstituut over ondersteuningsvragen rondom de ontwikkeling van jonge kinderen

Het Nederlands Jeugdinstituut geeft desgevraagd aan dat er weinig onderzoek beschikbaar is specifiek gericht op het jonge kind. Wel doet in 2023 onderzoeksbureau Berenschot, in opdracht van de ministeries van SZW, VWS en OCW, onderzoek naar de onderliggende factoren voor de toename van zorgvragen in de kinderopvang en de toename van verwijzingen van jonge kinderen naar de Medische KinderDagcentra (MKD’s) en de KinderDagCentra (KDC’s). Eind 2023 worden hiervan de resultaten verwacht.

Het NJi is in ieder geval terughoudend om te spreken van ‘coronapeuters’. Waarschijnlijk spelen een heleboel omgevingsfactoren ook een rol, waaronder het belang van de sociale omgeving (de pedagogische basis) voor de interacties van – in dit geval – jonge kinderen. Die omgeving zorgt dat er leer- en speelervaringen zijn (ook buiten huis) voor kinderen waardoor ze zich kunnen ontwikkelen, bijvoorbeeld in contact met leeftijdsgenootjes of andere opvoeders. Die omgeving viel tijdens de coronacrisis voor een groot gedeelte weg, waardoor de mogelijkheid om die ervaringen op te doen ook wegviel. Daarnaast moesten (toen) jonge ouders het tijdens de coronacrisis voornamelijk alleen doen. Iets wat ook invloed kan hebben gehad op de gezinsinteracties. (Lees hiervoor de onderzoeken onder gezinnen en opvoeding tijdens de coronacrisis). Kanttekening hierbij is dat er grote verschillen bestaan tussen individuele gevallen.

Volgens het NJi kunnen ondersteuningsvragen rondom de ontwikkeling van jonge kinderen dus een ‘normale reactie’ zijn op de ‘abnormale’ coronasituatie. Waarbij het van belang kan zijn om te kijken waar deze kinderen nu staan. Ze hebben zich gewoon ontwikkeld, maar hebben misschien ook een leeromgeving gemist, waar nu meer behoefte aan is. Op pagina 49 van de publicatie Mentaal welbevinden van de jeugd: lessen uit de coronacrisis is meer informatie te vinden over wat de pedagogische basis precies inhoudt en waar deze aan bijdraagt.

Deel deze pagina:

Teamleiders Maartje Salomons en Doortje Schroevers over de rol van buurtteams